Naar aanleiding van de 1000e dag die Bradley Mannning in zijn cel heeft doorgebracht gaat Ed Pilkington, die het proces Manning volgt voor de Britse Guardian, in op de aan het absurde grenzende geheimhouding die heerst rond de zittingen. "Een proces, waarvan de kern wordt gevormd door de eeuwenoude konfrontatie tussen de wens van een regering om geheimen te bewaren en de behoefte van het publiek aan openbaarheid, wordt zelf gevoerd onder zeer strenge beperkingen op al hetgeen naar buiten komt."
Geen van de proces-verbalen van de zittingen van de krijgsraad is tot op heden gepubliceerd. Geen van de verzoeken van de openbaar aanklager aan de rechtbank is openbaar gemaakt. De belangrijkste verdediger, David Coombs, moet pleiten om zijn eigen verzoeken te mogen publiceren en als hij toestemming krijgt moet hij zijn eigen dokumenten censureren tot in het absurde.
Bij een bepaald tussenvonnis op een verzoek van de verdediging las de rechter gedurende anderhalf uur een tekst voor in een tempo dat het vrijwel onmogelijk maakte er behoorlijk verslag van te doen. Geen kopie van het vonnis werd ter beschikking gesteld van het publiek, naar aangenomen wordt op gronden van nationale veiligheid, hoewel het in een openbare rechtszitting was voorgelezen.
Een eerlijk en openbaar proces is van immens belang voor Manning, die een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hangt, terwijl voor hulp aan de vijand zelfs de doodstraf kan worden opgelegd. Maar, aldus Pilkington, het is ook van belang voor ons allemaal. Met name het delikt hulp aan de vijand wordt door de militaire justitie zodanig ruim geïnterpreteerd, dat het laten uitlekken van staatsgeheimen, die terecht kunnen komen op internet neerkomt op het overhandigen van informatie aan types als Osama bin Laden. Een van de aanklagers antwoordde bevestigend op de vraag of de regering Manning ook zou vervolgen als hij zijn informatie had overhandigd aan de New York Times. Pilkingtons konklusie: als je het zo bekijkt zitten we samen met Manning in de cel.